Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar zijn heer zeide tot hem: Wij zullen herwaarts niet wijken tot een [20]vreemde stad, die niet is van de kinderen Israels; maar wij zullen voorttrekken tot Gibea toe. 20. Hebreeuws, stad van een vreemde; dat is, enige stad der heidenen, die van God en zijn volk vervreemd waren. Hieruit wordt afgenomen dat Jeruzalem ten tijde, toen dit gebeurd is, niet was bewoond door de Israelieten, of immers niet alzo, dat zij de stad machtig waren. Vergelijk Joz.15:63, en boven, hfdst.1 vs.8,21, en 2 Sam.5:6. Het kan zijn dat de Israelieten, nu en dan God vertoornende, zowel Jeruzalem als andere plaatsen gans weder verloren hebben, hoewel dat hun van den Heere erfelijk was gegeven, en van hem verkoren om aldaar zijn naam te zetten, gelijk naderhand geschied is, ten tijde van David, Salomo, enz.